eierschalig oogwitte droom,
de zee schuimt tot over de grens en zo terug
tot op haar bodem, nooit alleen.
de zon verwarmt de stenen niet maar laat ze bitter en koud,
een schreeuwende spijt tot op het bot dat altijd maar één ding wilt.
is de ether een plek waar ik naartoe kan of
is dat maar een herinnering?
Zomerzoete avond, de eiken buigen zich
over arme zondaars, het uur van onze dood.
Zeide zonnestralen zijn vriendelijk droevig —
Smelten langzaam tot de poort van het morgenrood.
Stille Sterre der Zee, druppel door de ether,
bekleed u met de zon verheven in de lucht,
— voor elke deugd op aard’; is de laatste beter.
O, Rosa Mystica! Neem mij in Uwe vlucht.
Lelie-teder meisje, schoon als de eerste dauw —
onbevlekt ontvangen, voor eeuwig naderhand;
nu Engel der Vrede, O, mijne lieve vrouw,
de slaap voerde haar mee naar het beloofde land.
Zomerzoete avond, het eenzaam wederzien;
Getsemaanse stilte zindert door stek en tijd.
De Heer zal niet afslaan wat eerst was clandestien:
het lelijke gezicht mijns onverschilligheid.
Elf dagen, elf messen doorklieven ’t zuiver hart —
elf leliebladen die laag drijven in het ven.
Zee der vergetelheid; Madonna in het zwart,
verlicht door maan en ster, hemelse koningin.
Haar ogen spreken van het leed en het subliem’
gebaard door aardse smart, gedragen in de ziel.
Lelie-teder meisje, eris zelf levenskiem;
zij gunt medelijden, daar zij ook voor min viel.
Heilige rozenkrans, verwelkend als de dag;
zuchtend zwichten eiken hun bladeren eraf.
De herfst van het bestaan — vijf voor twaalf uur klokslag
de spijt en het berouw komt altijd achteraf.
Op ’t kalme zwarte meer waar de sterren slapen
weerschijnt het bleke licht van eeuwig diepe rust.
Uit leed en schuldbesef wordt zegen geschapen
die de vervlogen vlam enigermate blust.
De algen kleven zich aan haar vredig gezicht.
De rimpelloosheid die zich eindeloos vergroot
is niet haar lot alleen; naast haar schim zo zalig —
schuilen arme zondaars, het uur van onze dood.
Vandaag ruimde ik mijn kamer op, een karwei die me meestal van twee of meer dagen berooft door het alsmaar groeiende aantal rotzooi dat zich opstapelt hier in mijn nest. Zo vind ik altijd verloren schatten terug; briefjes en half afgewerkte sudoku’s, boeken van lang vergeten tsundoku stapels, van die hoge structuren die uiteindelijk toch alleen maar kunnen omvallen onder het gewicht van hun eigen bestaan. Misschien is het enkel voor deze momenten van hereniging dat ik me zo omring met nutteloze spullen. Op één of andere beestelijke manier voelt mijn brein zich het meeste tot rust in deze psychedelische vuilnisbelten. De over-aanwezigheid van alles doet de absentie van mensen verbleken, bijna onbelangrijk lijken. Elke snipper, elke afgebroken kam-tand, elk afgeleefd, ruig-ogend knuffeldier heeft evenveel waarde als de overige inhoud van mijn 5-op-3-meter-wereld. Soms ben ik bang dat ik zal veranderen in mijn oma, die zelfs in haar grote huis niet genoeg plaats vond voor haar spullen-collectie. Ik vraag me af of die spullen haar helpen bij het herinneren van haar leven, of die misschien al lang losgekoppeld zijn van hun mogelijke verhalen. Misschien ben ik bang dat ik zelf alles zal vergeten, de manier waarop ik nu al aan het vergeten ben. Zelfs voorwerpen kunnen de tijd niet tegengaan; ook zij worden oud en lelijk en verwaarloosd. Misschien identificeer ik mezelf wel te veel met mijn troep, en kan ik er daardoor geen afscheid van nemen. Zo graag zou ik een popje zijn, geen gevoelens en geen herinneringen. Een popje hoeft niet te eten en voelt nooit spijt. Voor een pop is het totaal acceptabel om in een volgestampt maar compleet medemens(medepop?)-loos poppenhuis rond te zwerven en nergens anders heen te gaan. Mijn geest voelt zo lucide maar mijn lichaam kan niet vast genoeg zijn. Vandaar mijn rommelkot.
de avond valt en valt en valt.
de nacht sluit haar donkere, zachte vleugels om me heen
zodat alles wazig wordt.
wazige gedachten zweven om me heen en vormen wazige
vlekken op mijn netvlies.
monotome tonen vormen monologen.
mijn monochrome woorden
vallen op de grond, worden weggevoerd
en zien de wereld.
kon ik maar een woord zijn.
hoe het zou voelen om zo
aan jouw schoen te kleven,
over jouw lippen te glijden:
de ochtend die breekt.
Er was eens, heel lang geleden een klein eenzaam sneeuwvlokje. Het dwarrelde eens langs een heel mooi bos. Het wilde landen op een blad, maar de wind was te sterk en rukte het vlokje mee! Het belande op de oprit van een huis,en lag daar heel de nacht.
De volgende ochtend veegde de bewoners van het huis de stoep af.(die dag kwam de straat veger!) Daar lach
het sneeuwvlokje... op straat.
Er kwam een straatrat .Hij maakte vrienden met het vlokje:ze babbelde eenbeetje ,ze knuffelde elkaar
,....Maar daar kwam de straatveger al aan ! Op het nippertje kon het vlokje nog tegen de rat zeggen:Ik zal
je nooit vergeten in de vlokjeshemel! En wat het vlokje zij deed het ook!

Backpage Magazine is the beautiful literary magazine by and for UAntwerp students that I am so happy to be a part of!!!!!!!
--> check it out here